Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op doorbetaling van ten minste 70% van zijn loon gedurende een tijdvak van 104 weken. De werknemer die na een wachttijd van 104 weken nog steeds arbeidsongeschikt is heeft aanspraak op een WIA-uitkering. Bij de aanvraag voor een WIA-uitkering beoordeelt het UWV of de werkgever en de werknemer voldoende re-integratieinspanningen hebben verricht. Wanneer de werkgever onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht, kan het UWV de periode van verplichte loondoorbetaling verlengen met maximaal 52 weken. Die beslissing moet uiterlijk zes weken voor het einde van de wachttijd van 104 weken worden genomen.
Na twee jaar arbeidsongeschiktheid kende het UWV aan een werknemer een WIA-uitkering toe. In het betreffende besluit deelde het UWV de werknemer mee dat de werkgever aan zijn re-integratieverplichtingen had voldaan en aan hem geen loonsanctie was opgelegd. De werknemer maakte bezwaar tegen het niet opleggen van een loonsanctie. Dat bezwaar werd afgewezen, ook al omdat na afloop van de wachttijd van twee jaar geen loondoorbetalingsverplichting kan worden opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond en wees het verzoek van de werknemer om schadevergoeding af. De rechtbank zag geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige.
In hoger beroep oordeelde ook de Centrale Raad van Beroep dat geen loonsanctie meer kon worden opgelegd omdat de wachttijd was geëindigd. Dat betekende niet dat de werknemer geen belang meer had bij een beoordeling door de bestuursrechter van het besluit. Het verzoek om schadevergoeding was gebaseerd op het in de ogen van de werknemer ten onrechte niet opleggen van een loonsanctie aan de werkgever. Volgens eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is de bestuursrechter bevoegd te oordelen over een verzoek om schadevergoeding als het UWV heeft besloten om geen loonsanctie op te leggen of dat niet binnen de geldende termijn een loonsanctiebesluit heeft genomen. De rechter zal in een dergelijk geval de re-integratieinspanningen van de werkgever inhoudelijk moeten beoordelen. De uitkomst van die beoordeling was dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de werkgever heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen.