Op grond van de Wet Werk en Zekerheid heeft een werknemer met ingang van 1 juli 2015 bij ontslag recht op een transitievergoeding als het dienstverband ten minste 24 maanden heeft bestaan. De transitievergoeding geldt in beginsel voor ieder ontslag op of na 1 juli 2015 en de periode voor 1 juli 2015 telt mee voor het bepalen van het recht op en de hoogte van de transitievergoeding.
De regeling van de transitievergoeding kent geen overgangsrecht. Een van de tegen het ontbreken van overgangsrecht geuite bezwaren betreft het mogelijk niet opnieuw inhuren van tijdelijke werknemers om een transitievergoeding uit te sparen. Dat is een onbedoeld en ongewenst effect van de regeling.
Om dat effect te voorkomen heeft de minister van Sociale Zaken een aantal maatregelen voorbereid. Vanwege het spoedeisende karakter zijn deze maatregelen opgenomen in de tweede nota van wijziging bij het Wetsvoorstel aanpak schijnconstructies. De voorgestelde maatregelen zijn:
- Uitstel van het verschuldigd zijn van een transitievergoeding als de werknemer de garantie krijgt dat hij binnen zes maanden weer bij de werkgever aan het werk kan.
- Voor het bepalen van het recht op en de hoogte van de transitievergoeding tellen arbeidsovereenkomsten die voor 1 juli 2012 zijn geëindigd en elkaar met een onderbreking van meer dan drie maanden hebben opgevolgd niet mee.
- Om het aangaan van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd te bevorderen wordt voorgesteld dat als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd op of na 1 juli 2015 wordt aangegaan, eerdere arbeidsovereenkomsten die voor die datum zijn geëindigd niet meetellen als de tussenliggende periode langer was dan drie maanden. De opbouw van de transitievergoeding over die periode wordt dan in feite omgewisseld in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met de daarbij behorende ontslagbescherming.