Werkgevers zijn verplicht om het loon van werknemers tijdens ziekte door te betalen. Deze loondoorbetalingsplicht eindigt in beginsel na 104 weken ziekte. De periode van verplichte loondoorbetaling kan worden verlengd met 52 weken bij wijze van sanctie wanneer de werkgever onvoldoende heeft gedaan om de zieke werknemer te laten re-integreren op de arbeidsmarkt. Herstelt de werkgever de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen, dan kan de opgelegde loonsanctie worden beëindigd voordat de periode van 52 weken is verstreken. Tegen een besluit van het UWV om een opgelegde loonsanctie te bekorten kan ook de werknemer als belanghebbende bij het besluit bezwaar maken.
Nadat de Centrale Raad van Beroep een besluit van het UWV om een opgelegde loonsanctie te bekorten had vernietigd, vorderde de betrokken werknemer schadevergoeding van het UWV. Bij handhaving van de loonsanctie zou zijn volledige loon zijn doorbetaald, terwijl hij door de beëindiging daarvan een uitkering had gehad van aanvankelijk 75% en later 70% van zijn loon. Het UWV kende slechts een gedeeltelijke schadevergoeding toe. Er volgde een procedure over de hoogte van de schadevergoeding. In uitspraken van 9 december 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uiteengezet op welke wijze verzoeken om schadevergoeding wegens ten onrechte (niet) opgelegde of gehandhaafde loonsancties moeten worden beoordeeld. Er bestaat volgens die uitleg een rechtstreeks verband tussen de loonsanctie en betalingen waartoe de werkgever uit hoofde van de arbeidsovereenkomst gedurende het derde ziektejaar verplicht was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de werknemer recht had op vergoeding van de gehele loonschade.